HUGO KAAGMAN  STENCIL KING
Punk in Amsterdam (I) Punk bracht in Amsterdam een ‘alchimische’ reactie teweeg. Korte tijd vormden jonge creatievelingen, links- radicalen en randgroepjongeren één ongrijpbare subcultuur. In dit eerste deel van een tweeluik de beginjaren. Van het eerste optreden van The Sex Pistols in Paradiso begin 1977 tot de chaotische expeditie van Amsterdamse punks naar Castricum in de zomer van 1979. De jaren zeventig waren de jaren van de Grote Matheid, werd meteen al aan het eind van dat decennium gezegd. Het optimisme en de dadendrang van de jaren zestig waren opgedroogd. Burgemeester Ivo Samkalden had het slapen op de Dam en in het Vondelpark verboden, de studenten waren uitgedemocratiseerd, provo en de Kabouterbeweging ten onder gegaan en zelfs de melkboer droeg lang haren. Als tiener moest je het doen met de rockmuziek van de vorige generatie en die was onuitstaanbaar pretentieus, wijdlopig en saai geworden. De muziek van Pink Floyd, Kayak of The Eagles lag mijlenver verwijderd van wat een gemiddelde puistenkop toen bezighield. Achteraf gezien zou het ‘Oog van de Storm’ een betere typering zijn geweest dan de Grote Matheid. Na de Nieuwmarktrellen (1975) bleef het een paar jaar opmerkelijk rustig in de stad. Maar vanaf 1977 vormde de Amsterdamse punkbeweging de voorbode van een heropleving van de rebelse geest. De jaren 1980-1985 kwamen in het teken te staan van harde kraakacties en onverzoenlijk antifascisme en het doemdenken vond een uitlaatklep in massale vredesdemonstraties. “Een fantastische alchimische reactie”, zo beschrijft Harry Mulisch het ontstaan van de provobeweging in zijn boekje Bericht aan de Rattenkoning (1966). “Onder gebruis en hitteontwikkeling” groeide een verbinding tussen het anarchisme van Roel van Duijn en de ongrijpbare kunstzinnigheid van Robert Jasper Grootvelds happenings op het Spui. De nozems – de artistieke Pleiners en de volkse Dijkers – waren het voetvolk van die beweging. Een decennium later zou in Amsterdam weer zo’n ‘onmogelijke’ alliantie ontstaan van jonge links-radicalen, kunstenaars en probleemjeugd. Stropdas Hoewel punk vergelijkbare ingrediënten bevatte als de provobeweging, was het verschil in temperament enorm. Zo goedgemutst als de provo’s, zo cholerisch waren de punks. Daar hadden ze goede redenen voor. In 1970 was in Nederland nog geen 2% van de jongeren tussen de 15 en 25 werkloos, daarna steeg dat percentage zonder haperen tot een piek van 17,3% in 1983. Belangrijker was misschien nog wel de algehele ongerustheid over de goede afloop van de Koude Oorlog. Die werd in 1977 aangewakkerd door berichten over de komst van de neutronenbom en de acties daartegen. Met de wapenkreet No Futurebliezen de punks de bezorgdheid over werkloosheid en wapenwedloop op tot een apocalyptisch visioen. Het Amsterdamse punkblad KoeCrandt verspreidde in mei 1978 de poster Drop de Neutronenbom, als variant op de Stop de Neutronenbomcampagne van de CPN. Maar laten we bij het begin beginnen. Het moment waarop punk vanuit New York en Londen voet aan de grond kreeg in Amsterdam, is heel precies aan te wijzen: de twee optredens van The Sex Pistols in Paradiso op 6 en 7 januari 1977. Het publiek reageerde bij deze eerste kennismaking met punk vooral verbaasd. Pas later dat jaar slaagden bands als The Stranglers en The Clash erin de zaal om te toveren in een kolkende massa die zich overgaf aan de pogo, het recht op en neer springen op de eerste en derde tel. Een revolutie, als je beseft dat popmuziek gedurende een groot deel van de jaren zestig en zeventig bij voorkeur in kleermakerszit werd beleefd. Trouwe bezoekers van de punkconcerten in Paradiso zagen in rap tempo het modebeeld veranderen. Mensen knipten hun haar kort om het met zeep in pieken te kneden. Met ritsen en veiligheidsspelden werden de eigen kleren vermaakt en behangen met plastic rotzooi, badges, scheermesjes en andere ijzerwaren. Van dwingende kledingvoorschriften was in die eerste jaren geen sprake. Leren jasjes waren gewild, maar voor de gemiddelde scholier te duur. Ook op het Waterlooplein. Algemener was een versleten colbert, in combinatie met een smal jarenzestigstropdasje op half zeven. Een soort parodie op de kledij van vaders, leraren en politici. Opstootjes Eind 1977 vormden zich in alle uithoeken van de stad kleine groepjes punks. Mensen die elkaar kenden uit de buurt, van school of de universiteit en die bij elkaar kwamen in Paradiso, de Melkweg of Dansen bij Jansen en op straat blikken van verstandhouding wisselden. Van een echte ‘scene’ was nog geen sprake. Eén van de sleutelfiguren van de Amsterdamse punkbeweging was Hugo Kaagman (1955), een student sociale geografie aan de Gemeentelijke Universiteit. Hij raakte geïnteresseerd in de antikunststroming Dada, in Fluxus- kunstenaars als Wim T. Schippers en in provo. Voorjaar 1977 betrok hij met andere krakers de panden op de Sarphatistraat die later door zijn graffiti bekend werden als de Zebrapanden. Eerder al had Kaagman zich teleurgesteld van het hippiedom afgekeerd en zijn haar afgeknipt, maar het moment van bekering kwam toen een huisgenoot uit Londen een paar punkblaadjes meebracht. Hij nam de bijnaam Amarillo aan en startte, onder andere met de Surinaamse sonologiestudent Ludwig Wisch (Lulu Zulu), zijn eigen blaadje. De KoeCrandt, Koekrant of Koekrand – vernoemd naar de smerige koekrand in de wc – was aanvankelijk niet meer dan een huisbulletin, maar bevatte gaandeweg meer stukjes over punk. Later in 1977 raakten ex- Rietveldstudent Diana Ozon (Diana Groeneveld) betrokken bij het blad en begin 1978 sloot Ivar Vičs alias Dr. Rat (1960-1981) zich aan. In de Koecrandt stonden collages, Ozons gedichten, strips van Amarillo, tekeningen van Dr. Rat en verslagen van concerten en de kleine opstootjes die de punks veroorzaakten. In de lente van 1978 opende de kliek rond de KoeCrandt de punkclub DDT666 in het souterrain van het kraakpand in de Sarphatistraat. Kaagman: “Iedereen liep daar zo energiek rond. Dat slome van hippie was helemaal weg. Iedereen schreef op de muur. Ik dacht: dit is echt de geboorte van een nieuwe beweging. Maar Ludwig en Dr. Rat begonnen met cocaïne en daar werden ze een beetje raar van. Er ontstond ruzie over de bierprijs en er werd met  flessen gegooid.” Na een half jaar was DDT666 ter ziele. Fakkel Een Amsterdamse punkband van het eerste uur was Panic. De bandleden kenden elkaar uit Hertzbergers studentenhuis in de Weesperstraat en begonnen in 1976 als Big Peter and the Terrible Garage met jaren vijftig rock ’n’ roll. Maar het jaar daarop schakelden ze over op punk en veranderden de bandnaam in Panic. De band bouwde in korte tijd een ijzeren live-reputatie op met een act die het midden hield tussen een happening en een taartengevecht. Zanger Peter ‘Penthouse’ ten Seldam ging met brandblussers en met groene zeep gevulde klysma’s het publiek te lijf, dat de aanval beantwoordde met liters bier en spuug. In de loop van 1977 en 1978 leek zich geleidelijk aan de infrastructuur te vormen die nodig was om een plaatselijke scene tot bloei te laten komen. Paradiso organiseerde vanaf november 1977 avonden met Nederlandse punkbands. Als eerste platenzaak in Nederland ging RAF punk- en new wave-platen importeren. De man die dat voor elkaar kreeg was Hansje Joustra, die werkte in de winkel in de Rijnstraat. Eind 1977 opende hij op de Rozengracht het in punk gespecialiseerd filiaal: No Fun. “Het leek soms meer op een Sociale Werkplaats dan een platenzaak”, vertelt Joustra in Het Gejuich was Massaal, een boek over punk in Nederland. “Die hele punkscene kwam in de winkel bij elkaar, en eerlijk gezegd zette dat weinig zouden aan de dijk. (...) Naast mij zat een kruideniertje, en die man heeft nog nooit zo’n omzet gedraaid als toen. Die punkgasten bleven maar kratten bier aanslepen.” Joustra begon ook het No Fun-platenlabel, met Amsterdamse bands als God’s Heart Attack en The Helmettes. Panic kwam in het voorjaar van 1978 als eerste Amsterdamse punkband met een lp, uitgebracht door een grote platenmaatschappij (Universe/Ariola). De band was geen lang leven beschoren. Tijdens het eerste Nederlandse Rock Against Racism-festival op 22 november 1978 bracht Panic in Paradiso een waardig slotakkoord ten gehore, toen zanger Peter ten Seldam als Sinterklaas verkleed van onder zijn tabberd vuurwerk het publiek in schoot. Een tel later rolde hij brandend als een fakkel over het podium. De muzikanten speelden onverstoorbaar door terwijl omstanders naar brandblussers grepen. Nog voordat zich een hechte scene had ontwikkeld, leek de Amsterdamse punkbeweging dood te bloeden in de eerste helft van 1979. Punkclub DDT666 bestond niet meer, RAF haalde de stekker uit platenzaak No Fun en Paradiso programmeerde steeds minder punkbands. Einde der Tijden Het liep helemaal anders. Een van de eerste tekenen van nieuw leven was het Fuck the Queen-festival op 30 april 1979 op de stoep van het gekraakte Handelsbladgebouw. Een festivalletje georganiseerd door No Name, een nieuwe punkclub in de Paleisstraat. Een stuk of acht bijna allemaal nieuwe Amsterdamse punkbands traden er op. Ook nam het aantal Amsterdamse punkblaadjes flink toe. In de periode 1977-1983 tel ik veertien verschillende titels. Van de knulligste pamfletjes tot grafische hoogstandjes als de door Dr. Rat gemaakte Koecrant Horror- Special. Hugo Kaagman en Diana Ozon startten in 1979 Galerie Anus in Sarphatistraat. Ze verkochten er punkblaadjes en zelfgemaakte T-shirts en je kon er je haar laten knippen. Het werd een ontmoetingsplaats voor punks uit het hele land. Kaagman had een kaart van Nederland aan de muur hangen en hield met vlaggetjes bij waar de bezoekers vandaan kwamen. Maar bovenal was de galerie de uitvalsbasis voor graffitiartiesten (zo u wil: vandalen). Het is aan Kaagman te danken dat graffiti een essentieel onderdeel werd van de Amsterdamse punkbeweging. Anders dan in andere landen is de opkomst van graffiti in Nederland niet verbonden aan de hiphopcultuur, maar begonnen met punk. Kaagman had in 1978 een Grand Prix du Graffiti uitgeschreven met als winnaar Dr. Rat. Een jaar later bracht de Grand Prix tientallen, vaak piepjonge kliederaars en kunstenaars op de been. Kaagman is zonder twijfel de grondlegger van de Nederlandse graffitiscene. Curieus is de link tussen punk en reggae. Net als in Londen waren veel Amsterdamse punks fan van reggae. Op het eerste gezicht is dat wonderlijk omdat de snelle en agressieve punkrock het absolute tegendeel lijkt van de langzame en spirituele Jamaicaanse rockmuziek. Maar bij nadere bestudering van de naoorlogse jeugdculturen valt op dat ze bijna altijd aansluiting zochten bij de cultuur van etnische minderheden. Beatniks dweepten met jazz, mods met soul, nozems met indorock, skinheads met ska en de latere hiphoppers met gangsta rap. Punks herkenden zich in de rebelse geest van reggae en deelden met rasta’s een fascinatie voor het naderende Einde der Tijden. Vernielingen De zomer van 1979 gaf  de Amsterdamse punks hernieuwd zelfvertrouwen. Zelf spraken ze trots van deSecond Wave. Een tweede lichting punks die een band begonnen en vaak daarna pas leerden hun instrument te bespelen, terwijl de eerste lichting bestond uit muzikanten die punk waren gaan spelen. Alleen in Amsterdam al ging het om tientallen nieuwe bands. Vaak waren de leden piepjong. The Nitwitz uit Amsterdam-Zuid bijvoorbeeld hadden een gemiddelde leeftijd van zestien jaar. Wat ook opviel was de belangrijke rol van meisjes en jonge vrouwen in vergelijking met de oudere generatie en mainstream popmuzikanten. Sommige bands bestonden geheel of grotendeels uit vrouwen en veel bands hadden een zangeres of een vrouwelijke muzikant – vaak een bassiste – in de gelederen. Op 31 augustus, 1 en 2 september 1979 zouden tien Amsterdamse bands spelen op een festival in jongerencentrum De Bakkerij in Castricum. The Bugs, Infexion, The Workmates en The Ex beten de spits af. Het werd een zinderende avond, die duidelijk maakte dat punk scheidslijnen doorbrak. Tussen band en publiek. Tussen muziek en lawaai. Tussen mooi en lelijk. Tussen dans en gevecht. Tussen schepping en vernietiging. De muren verdwenen onder een laag viltstift en spuitbusverf. Het publiek bestond grotendeels uit mensen die zelf óók in een bandje zaten of van plan waren er een te beginnen. Het bleef bij deze ene avond van eensgezinde dadendrang. Want er waren ook vechtpartijtjes. Een deel van de Amsterdammers liet op weg naar het treinstation een spoor van vernielingen achter. De politie trok de muziekvergunning in. Maar punk was springlevend. Fanta Voogd,  Mei 2013 - Ons Amsterdam Punk in Amsterdam ( 2) Na een aarzelend begin, maakte de Amsterdamse punkbeweging in 1979 een vliegende doorstart. Muziek en politiek raakten met elkaar verweven. Punk leverde in die jaren de soundtrack bij de stedelijke verloedering, maar luidde tegelijk óók de herwaardering in van het grotestadsleven. De laatste aflevering van een tweeluik over punk in Amsterdam. De eerste verscheen in maart. Shockeren werd tot kunst verheven door de punks. Met gescheurde kleren, een badge van de Rote Armee Fraktion (RAF) of een veiligheidsspeld door oor, neus of wang. Een enkele punk doste zich uit met een hakenkruis of koos een bijnaam die aan de Tweede Wereldoorlog refereerde. Diana Ozon wordt er niet graag aan herinnerd dat zij zich korte tijd Gretchen Gestapo liet noemen en een ander meisje – van deels Joodse komaf -  vernoemde zich naar concentratiekampbeul Ilse Koch. Maar geleidelijk tekende het linkse engagement van de punks zich duidelijker af. Op 22 november 1978 vond het eerste Rock Against Racism-festival van Nederland plaats in Paradiso, met de punkbands Panic en Ivy Green. Tijdens de Nacht tegen Van Agt in het Amsterdamse Bos, zomer 1979 – doelwit was het kabinet Van Agt-Wiegel – speelden ook Amsterdamse punkbands. Punks doken groepsgewijs op in betogingen als Amsterdam Fietst en de grote vredesdemonstratie tegen de kruisraketten van 1981. Bands als The Ex en The Workmates hadden uitgesproken politieke teksten met een anarchistische ondertoon. De jongens van Amsterdamned waren actief in het communistische ANJV. Er vond een kruisbestuiving plaats tussen de punk- en kraakbeweging. Zittende krakers voelden zich aangetrokken tot punk en jonge punks die het ouderlijk huis verlieten, vonden in kraakpanden een nieuw thuis. In twee jaar tijd ‘verpunkte’ de kraakbeweging en ‘verkraakte’ de punkscene. Huize Chaos, Oosteinde, het Heftige Huis, het Handelsbladgebouw, de Groote Keyser, Krakestein en de Wielingen werden deels en soms geheel bevolkt door punks.  Punks stonden in 1980 in de frontlinies bij het verijdelen van de ontruiming van het kraakpand op de Vondelstraat (29 februari), op de barricaden die vervolgens het hele weekeinde standhielden, en bij de rellen die de inhuldiging van Beatrix op 30 april overschaduwden. Ook nu nog denken voormalige punks met satanisch genoegen terug aan deze kleine overwinningen op de gevestigde orde. Zelfdoen Kraken bood grenzeloze mogelijkheden om de fundamenten van de punkbeweging te versterken. Er was behoefte aan repetitieruimte en in de grote kraakpanden gingen bands met gipsblokken en steenwol aan de slag om die te bouwen. Nieuwe podia in kraakpanden als de Wielingen, de Groote Keyser, het Handelsbladgebouw en later in Emma, Van Hall en Wyers boden ruime gelegenheid op te treden. Het beleden anarchisme en communisme ging niet erg diep. Gezien de vaak zeer jonge leeftijd van de punks was dat niet verwonderlijk. Maar de Do It Yourself-principes (DIY) brachten ze vol overgave in de praktijk. De singles, lp’s en cassettebandjes van de tweede lichting Amsterdamse punkbands kwamen zonder uitzondering in eigen beheer uit. Zelf muziek uitbrengen, zelf kleding maken, zelf tijdschriften uitgeven, zelf posters drukken, zelf buttons maken... Hoe divers de Amsterdamse punkbeweging ook was  – van pretpunk tot links-radicale agitprop, van zware drugsgebruikers tot de avant-gardistische kunstenaars – de mentaliteit van het ‘zelfdoen’ vormde de bindende factor. Het zou een vergissing zijn punk in retrospectief af te schilderen als één groot feest van creativiteit en welwillend engagement. Een deel van de scene bestond uit weglopers en vroegtijdige schoolverlaters. Veel punks draaiden hun hand niet om voor kleine criminaliteit: vechtpartijen, vernieling (graffiti en ‘gewoon’ slopen), winkeldiefstal, inbraakjes, openlijke geweldpleging, wapenbezit (messen), huisvredebreuk, openlijke geweldpleging en drugsgebruik. Bier en hennep waren favoriet. Een deel van de punks gebruikte heroïne, maar het was met name goedkope speed(amfetamine) die het jachtige en soms agressieve karakter van de punkwereld bepaalde. Bier één piek Begin jaren tachtig bereikte de Amsterdamse punkbeweging getalsmatig haar top. De jeugdcultuur kreeg steeds meer vaste grond onder de voeten. Een deel had buurtcentrum De Tichel in de Bloemstraat ontdekt als huiskamer en bron van goedkoop bier (f 1,- per glas). Jongerencentrum Oktopus op de Keizersgracht werd zo goed als overgenomen door punks en hun fellow-travellers. Diana Ozon en Hugo Kaagman droegen de verantwoordelijkheid voor de Koekrant  over aan Johan van Leeuwen (1959-2003), die het chaotische concept omzette in een regelmatig verschijnend informatief tijdschrift. Het aantal Amsterdammers dat zichzelf punk noemde, zal ook toen niet meer zijn geweest dan enige honderden. Maar de rauwe esthetiek, de DIY-gedachte en het No Future-gevoel hadden een grote uitstraling. Populaire bands als The Police, The Pretenders, Joy Division, The Simple Minds en U2 waren allemaal als punkband begonnen. De vermenging van rock en reggae kleurde in het begin van de jaren tachtig een belangrijk deel van de popmuziek.  Skabands als The Specials, Selector en The Beat spraken grote groepen jongeren aan met teksten over racisme, atoomdreiging en jeugdwerkeloosheid. In Nederland hadden bands als Gruppo Sportivo, Doe Maar, The Nits en zelfs Herman Brood & his Wild Romance een vergelijkbare verwantschap met punk. Versplintering Op het hoogtepunt van de beweging waren de eerste tekenen van ontbinding al zichtbaar. Punk zou snel uit elkaar vallen. In september 1980 organiseerde punkpionier Wally Middendorp (The Tits) het eerste van een reeks concerten in het jongerencentrum Oktopus op de Keizergracht. Deze ‘Ultra-avonden’ boden ruimte aan experimentele postpunkbands als Minny Pops (met Middendorp zelf), Nasmak en The Young Lions (met Rob Scholte). Een avant-gardistisch muziekwereldje waar vriendschappen ontstonden die zouden doorgroeien naar het schilderscollectief After Nature en de scene rond Club RoXY. Tegengesteld aan deze artistieke ultra’s waren de skinheads, die zich juist voorstonden op hun volkse imago. De eerste Amsterdamse skinheads in 1979 waren punks die het skinheaduiterlijk aannamen om zich te profileren als liefhebbers van ska. In 1982 en 1983 zetten skinheads zich steeds meer af tegen de artistieke pretenties van de punkbeweging. Een kleine groep skinheads koos de tegenovergestelde richting van de links-radicale punks en ontpopte zich als neonazi. Deze groep – niet meer dan een uitgebreide vriendenkring – raakte verstrikt in een fascinatie voor geweld, die zou leiden tot de gewelddadige dood van Kerwin Duinmeijer (1983) en Michael Poyé (1986). Een derde richting was de popachtige punk, die niet alleen teruggreep op de eenvoud van rock-’n-roll, maar ook getuigde van een hernieuwde liefde voor bondige liedjes met een pakkende melodie en achtergrondkoortjes. De Tröckener Kecks vertegenwoordigden in Amsterdam deze punkvariant.Als enige Nederlandse punkband maakten de ‘Kecks’ een succesvolle overstap naar mainstream rock. Met hun krachtige Nederlandse teksten groeiden ze uit tot één van de populairste livebands van Nederland. Balthazar Gerards Kommando De doorbraak van de radicale Amerikaanse hardcore punk in 1982 gaf  nieuw elan aan het linkse engagement en de DIY-gedachte. Ook Amsterdamse bands lieten zich inspireren. The Nitwitz maakten een doorstart onder wat gerust de meest subversieve Nederlandse bandnaam ooit mag worden genoemd: het Balthazar Gerards Kommando (BGK). Maar uitgerekend het optreden van een Amerikaanse hardcoreband – The Dead Kennedys – op Sinterklaasavond 1982 in een vol Paradiso, markeerde het einde van het punktijdperk. “Hardcore ontdeed punk van zijn provoachtige kwaliteiten (speelsheid, ongrijpbaarheid, verwarring) en voerde aantal andere (agressie, snelheid, nihilisme of juist politiek activisme) door tot het uiterste. Wat overbleef was een nogal uniforme scene, waarin niet langer ruimte was voor bands als The Ex”, stelden de schrijvers van Het Gejuich Was Massaal in 1996 vast. The Ex is vandaag de dag de enige overgebleven Amsterdamse punkband van de lichting 1979. En onbetwistbaar de meest eigenwijze. De band vierde vorig jaar zijn 33 1/3-jarig jubileum, trad op in alle uithoeken van Europa en bracht een plaat uit met een Ethiopische jazzsaxofonist. Autowrak De punks van weleer zijn inmiddels veertigers en vijftigers. Veel van hen verdienen de kost in creatieve beroepen: schrijvers, journalisten, kunstenaars, acteurs.  Een bovengemiddeld aantal is in de problemen gekomen door drank- en drugsgebruik, soms met fatale afloop. Een goede indruk van het uitwaaieren van de ex-punks biedt een blik op de cv van The Nitwitz: de manager is nu hoogleraar aan de UvA en de gitarist zwerft zonder werk en vaste woon- of verblijfplaats door de stad. Terugkijkend kunnen we stellen dat punk een culturele weerslag was van de laatste, meest sombere jaren van de Koude Oorlog. Punk gaf stem aan een generatie die volwassen werd in de verwachting dat ze het sociaaleconomisch waarschijnlijk minder goed zou krijgen dan haar ouders. Terwijl discojongeren in het weekend de kale werkelijkheid ontvluchtten in een wereld van glamour, wentelden punks zich juist met montere zwartgalligheid in het heersende pessimisme. Één beeld staat op mijn netvlies gebrand als ik denk aan het Amsterdam van 1977. Als zestienjarige kwam ik zoveel mogelijk op bezoek bij mijn oudere broer, die op de Bloemgracht woonde. Vanuit zijn raam keek hij uit op een brug (no. 117) en daar stond weken, misschien wel maanden lang een autowrak. Iemand had er met een spuitbus de letters ‘F U K’ op gezet. Ik had me al een tijdje het hoofd gebroken over de vraag: Wat is punk eigenlijk precies? Maar toen wist ik het. Het wrak met die drie letters, dát was punk. Leve de stad Het is moeilijk ons nog voor te stellen hoe aftands de stad er destijds bij lag. Als voetganger laveerde je tussen foutgeparkeerde auto’s en hondendrollen, de grachten lagen vol met vuilnis en het achterstallig onderhoud aan woningen was enorm. Vanaf de Industriële Revolutie hebben steden onophoudelijk gekampt met een slechte pers. De stad was een noodzakelijk kwaad. Een plek van stank, armoede, ziekte en moreel verval, waar je niet langer verbleef dan strikt noodzakelijk. Platteland en dorpsleven golden tot diep in de 20ste eeuw als ideaal, leven in voorsteden als een aanvaardbaar alternatief. Jeugdculturen weerspiegelden van oudsher die heersende negatieve kijk op de stad. De vooroorlogse jeugdbewegingen trokken de natuur in om het stof van de stad af te schudden. Ook de mensen die jong waren in de jaren zestig – de hippies voorop – vertoonden een hang naar het idyllische plattelandsleven. Zo niet punk. Punk was de eerste jongerencultuur die het stadsleven met volle overtuiging omarmde. De songteksten van punkbands waren doorspekt met ‘stadse’ termen als ‘street’, ‘concrete’, ‘city’, ‘bricks’, ‘police’,  ‘town’, ‘wall’, ‘ruins’, ‘subway’, enzovoort. De punks adopteerden de rat als mascotte, met wie ze immers de stad als biotoop deelden. De favoriete pose van bandjes was leunend tegen een muur. Voor punks was de straat een ontmoetingsplaats en niet alleen de ruimte die nodig is om van huis naar werk te gaan en weer terug. Nachtelijke zwerftochten Punk had een scherp oog voor het stedelijk verval. De deplorabele staat van de stad werd beklaagd in songteksten en in punkblaadjes, maar tegelijkertijd zwolg men in de rauwe schoonheid van dat verval. Met graffiti droegen de punks hun hoogstpersoonlijke steentje bij aan de verloedering, maar tegelijkertijd waren hun nachtelijke zwerftochten met viltstift en spuitbus een uitdrukking van verknochtheid aan de stad.  Punk is onlosmakelijk verbonden met de spectaculaire krimp van de Westerse binnensteden rond 1980. Een in 1960 geboren Amsterdammer had op zijn 24ste verjaardag het aantal stadsgenoten met ruim 22% zien afnemen: van 869.000 naar 676.000. Punks roeiden tegen deze stroom in. Terwijl ze als kind met hun ouders vaak naar de tuinsteden waren verhuisd, keerden ze op adolescente leeftijd terug naar de binnenstad of de 19de-eeuwse wijken. Ook had Amsterdam een grote aantrekkingskracht op punks van buiten de stad. Die kwamen om te studeren, maar ook schoolverlaters zonder werk verkozen de grootstedelijke dynamiek. Daar kwam bij dat de Sociale Dienst in Amsterdam makkelijker bijstandsuitkeringen verstrekte dan elders. Omslag Rond 1984 kregen punks als pioniers van de nieuwe trek naar de stad navolging van young urban professionals (yuppies), die vonden dat je met een hoger salaris niet per se naar Amstelveen of Blaricum hoeft te verhuizen. Na 1984 ging het inwonertal weer geleidelijk stijgen en inmiddels is de grens van 800.000 weer gepasseerd. Punk was de weerslag en de voorbode van die herwaardering van de stad. Dat gold uiteraard niet alleen voor Amsterdam, maar ook voor Londen en New York en waarschijnlijk veel meer Westerse steden. Opmerkelijk dat juist een jeugdbeweging met zo’n negatief imago de soundtrack en het beeld leverde bij deze historische omslag. Een kentering die een einde maakte aan bijna twee eeuwen cultuurpessimistisch denken over het leven in de grote stad.
Maart 2013, Fanta Voogd Fanta Voogd,   Mei 2013 - Ons Amsterdam
Fanta Voogd,  - Mei 2013 -  Ons Amsterdam