HUGO KAAGMAN STENCIL KING
Hugo Kaagman werd op 3 januari 1955
geboren in Haarlem. Al op vroege leeftijd
begon Kaagman met het maken van
pentekeningen van de dingen die hij in de
natuur zag. Na de middelbare school, in
1972, verhuisde Kaagman naar de
hoofdstad om er tot 1976 sociale geografie
te studeren, want van de kunstacademie
was in huize Kaagman geen sprake.
In datzelfde jaar bedacht hij twaalf
happenings, in de geest van Fluxus. Een
van de happenings is tweemaal opgevoerd
bij Kaagmans afscheid van de universiteit.
Deze droeg de titel 'Vive les Etudiants' en
bestond uit het huren van twee studenten.
Ze moesten voor zichzelf demonstreren.
Kaagman vervaardigde het spandoek met
de tekst 'vive les Etudiants' en liet ze
daarmee lopen van het Maupoleum tot het
nationaal monument op de Dam.
Hij ging op reis naar Marokko en schreef in
drie maanden tijd zijn 120 pagina's
tellende boek Bab Boujeloud. In navolging
van Fluxus bestempelde hij het gebeuren
rond de stadspoort Bab Boujeloud als een
"ready made happening", een gevonden
situatie. Als de argeloze bezoeker door de
poort loopt, komt hij in een soort
tijdmachine terecht. Opeens wordt hij
omringd door gidsen, bedelaars, dealers
en gekken: de cultuurschok manifesteert
zich.
Na terugkeer in Amsterdam gaf hij het
boek onder eigen beheer uit en vond al
snel aansluiting bij de opkomende
punkbeweging, vooral de filosofie van het
zelf doen, het `Do It Yourself' principe en
de collagestijl spraken hem aan.
In 1977 kraakte hij de Sarphatistraat 62 te
Amsterdam. Het werd de woon en/of
werkplaats van verschillende kunstenaars
en studenten. Er werden veel initiatieven
in de nieuwe woonruimten ontplooid. Zo
richtte Kaagman samen met Christiaan
Kanstatt er de KoeCrandt, het eerste
punkblad van Nederland, op . In dit
tijdschrift werden onder zijn redactie tot
1981 de ideeen van de Nederlandse
punkbeweging geuit. In 1978, ontstond
punkclub DDT 666. Deze werd door zowel
Kaagman, de punkdichteres Diana Ozon
en Ludwig Wisch beheerd. Weer een jaar
later moest de punkclub plaats maken
voor de succesvolle galerie ANUS. Er was
een ruime keuze uit produkten, die vaak in
eigen beheer door Kaagman en Ozon
werden uitgebracht. Verder werd de
galerie een trefpunt voor punks en andere
belangstellenden. Iedereen met artistieke
aspiraties kon er terecht. Naast een
stencilmachine stonden eveneens de
gevel en de entree van het pand ter
beschikking voor graffitici. Doordat er
steeds andere graffiti werd aangebracht,
veranderde het uiterlijk van het huis
wekelijks. In 1980, veranderde de naam
van de galerie in Ozon. Daar werden kant-en-klare kunstprodukten verkocht. Deze bestonden uit werken op papier, t-shirts, maar ook fotokopieen, de zogenaamde
`fotokopie art'. Kaagman meende dat de kunst voor iedereen toegankelijk moest zijn, dat hield voor hem tevens in gemakkelijk reproduceerbaar. Deze gedachte
illustreerde hij op verschillende wijzen, hij bracht bijvoorbeeld `het Melkmeisje' van Vermeer over op t-shirts en op de buitenmuur van het Rijksmuseum te Amsterdam.
Vanuit de gedachten van de fotokopie art ontstonden ook de eerste idee'n voor de zogenaamde 'art-o-maat'. Het apparaat werd gevuld met bespoten sigarettendoosjes
voorzien van een eigen design en met speciale grafische uitgaven als inhoud: fotokopie art in kleur, verkleinde uitgaven van de KoeCrandt en gedichtenbundels. De
pakjes waren voor fl. 2,50 uit de `art-o-maat' te halen. Een een jaar later veranderde de galerie in Zebra: zwartwit werden de kleuren voor Kaagman.
In zijn atelier begon Kaagman in deze periode met airbrush op papier en doek te werken, waarbij hij steeds verder experimenteerde met het gebruik van sjablonen.
Combinaties van sjabloon technieken met handgespoten elementen ontstonden. Kaagman: "Het werken met sjablonen is een techniek die niet alleen het voordeel heeft
dat beelden overal op overgebracht kunnen worden, maar ook dat door herhaling in steeds andere combinaties steeds weer nieuwe interpretaties mogelijk zijn. Zo steekt
er achter elk sjabloon een idee. Het zijn symbolen die alleen al door de plaats waar ze gespoten zijn een betekenis krijgen." Zijn sjablonen werden in de loop der jaren
steeds verfijnder. Ook krijgen de uitgesneden sjablonen een herkenbaar karakter, de harde lijn naast de zachte en veel schaduweffecten. In het begin van zijn carriere
beperkte Kaagman zich tot het uitsnijden van provocatieve motieven en de "No Future"-gedachten. De Apocalypse is dan een veelvuldig onderwerp. Al snel daarna
krijgen de werken een psychedelische aard: door een ritmische herhaling van patronen ontstaat er een optische werking met een hallucinerend effect. Uit deze
schilderijen spreekt een meer positieve en constructieve levenshouding.
Tijdens zijn reizen door Afrika raakte hij gefascineerd door de abstracte geometrische `kunst' op moskee'n en begraafplaatsen. In het holst van de nacht met spuitbus
gemaakt, terwijl er met airbrush weloverwogen composities in zijn atelier ontstonden. In 1983 kreeg Kaagman zijn eerste officiele opdracht van de buurtgroep Nieuwe
Amstelstraat, in verband met woningbouw rondom het Waterlooplein: het beschilderen van een 120 meter lange schutting tegenover de in aanbouw zijnde Stopera.
In 1985 kreeg Kaagman een opdracht voor de Transvaalbuurt in Amsterdam. Hij spoot op de buitenkant grote Marokkaanse blokmotieven, die op een Esscher-achtige
wijze overliepen in vliegende haaien en een doorlopend landschap. Kaagman vloog naar Griekenland om een twintig meter lange muur te beschilderen in de Marco
Moussouroustraat in Athene, in het kader van het Cultural Capital Festival: een Loch Ness-achtig zeemonster en blokmotieven en Griekse letters. Vanaf 1986 maakt
Kaagman voornamelijk werken op canvas en papier. In deze werken was het turquoise lange tijd zijn favoriete kleur en was de voorstelling vrijwel abstract. In 1987
beschilderde hij de ingang van het Tropenmuseum in Amsterdam geheel in Marokkaanse stijl . In 1988 verzocht de Ru Pare school in Amsterdam om een
wandschildering om hun naamsverandering mee te vieren. Op de muur bij de speelplaats spoot Kaagman een reusachtige figuratieve schildering met gebouwen en
torens uit de culturen van de kinderen, die de school bezochten. Kerken, moskee'n, de toren van Pisa, Stonehenge, de Stopera, de Towerbridge, de Sfynx en Pyramiden.
Een educatief zoekplaatje. In hetzelfde jaar begon Kaagman te exposeren in de Amsterdamse galerie The Living Room.
In 1989 besloot Kaagman zich te concentreren op de erfenis van zijn eigen land. Het uitgangspunt was het Delftse porselein, in zijn woorden een stuk "Dutch tribal art".
Op zijn blauwwitte schilderijen, nog steeds Een bij een meter, verschijnen stereotype beelden uit de Nederlandse cultuur in verfrissende combinaties. Windmolens,
klederdrachten, gevels en tulpen verschijnen naast Willy Alberti, Tante Leen en stripfiguren. De speurtocht naar de Nederlandse identiteit bestond uit dicht bij huis totaal
anders tegen het leven aan te kijken en dingen doen je eigenlijk nooit leuk vond. De hoekmotieven waren ontleend aan zeventiende-eeuwse Oudhollandse tegels, terwijl
voor de invulling een lans werd gebroken voor verguisde Hollandse elementen. Zo was er het statement voor de zangers van het levenslied; het prijzen van de
windmolen als ecologische energiebron en het romantiseren van toeristische elementen. Kaagman balanceerde op het randje van kitsch en kunst; een spel met High en
Low Art als reactie op de Smart Art uit Amerika van onder meer Jef Koons. Hoewel Kaagmans werk aanvankelijk niet van enige ironie gespeend was, romantiseerde hij
de Oudhollandse cultuur steeds meer.
Bestudering van de geschiedenis van het Delfts blauw en de Verenigde Oostindische Compagnie leidde tot steeds meer invloeden uit China en Japan. Zo deed in zijn
werk de schotel zijn intrede, van vierkant naar rond, terwijl de kleur beperkt bleef tot diep donkerblauw. In dit idioom heeft Kaagman een paar opdrachten gedaan. Direkt
naast de Westertoren, tegenover het Anne Frank huis, schilderde Kaagman in 1992, in opdracht van de Gemeente Amsterdam, een grote Delftsblauwe schotel op de
muur. Het randmotief was opgebouwd uit een Chinees Mingpatroon in combinatie met een gespiegelde roos, terwijl centraal in de schotel een pittoresk doorkijkje op de
Westertoren te zien is . Een hommage aan de Jordaan, die door de afmeting een surrealistische aanblik biedt tussen de huizen.
In 1993 maakte Kaagman een 65 meter lange wandschildering voor de nieuwe Terminal West van de Luchthaven Schiphol, als `Hollandising', het vernederlandsen van
de ruimte.
In 1993 deed Kaagman mee aan de reizende expositie Nether Art van tien jonge Nederlandse kunstenaars in Amerika. In opdracht van Stichting Kunst & Onderneming
richtte hij drie etalages van de Grey Art Gallery te New York in met doeken. Zowel titel als omslag van de catalogus waren door Kaagman geleverd. Alles in 'Kaagware',
Kaagmans interpretatie van het Delfts blauw.
In 1993 werd de Ru Pare school afgebroken en werd er gevraagd om een nieuwe muurschildering te maken. Het werd 'Mini Wereld' met gebouwen uit, onder meer,
Amerika en Frankrijk. Onder aan de berg is een trap te zien, die naar boven leidt en de eerste stappen in de maatschappij symboliseert. Aan de ene kant van de berg
vliegt een vliegtuig naar onbekende verten, terwijl aan de andere kant twee zwaluwen naar de vrijheid vliegen.
In 1994 werd Kaagman door collega Rob Scholte gevraagd om in zijn Japan projekt te participeren. In het Paleis Huis ten Bosch, beschilderde Kaagman drie tuindeuren
vol Delftsblauwe tegels met eigentijdse afbeeldingen: van Khomeiny tot weedblaadjes en M.E'ers. Hij bezocht de musea, collecties en ateliers van het Japans porselein.
De video-stills ervan werden later uitgesneden.
Hierna koos Kaagman plotseling voor Frans rood: tegels met leliemotieven. St. Tropez beschouwde hij als tegenhanger van Volendam. In plaats van het Hollandse
chagrijn het 'joie de vivre' van het zonnige zuiden: B.B, Serge Gainsbourg en Johnny Halliday, sigaretten en motoren. In Frans rood verschijnen Eiffeltorens, Notre
Dames op zijn doeken in Vaserely motieven. Bezoek aan Franse supermarkt inspireerden hem tot schilderijen,die de vercommercialisering van cultuurbegrippen als
uitgangspunt hebben. Voor het eerst snijdt Kaagman logo's van bekende merken: Marloboro, Gitanes, Camel, Harley Davidson, Coca Cola. Met abstracte kleurvlakken
als ondergrond verschijnen commerciële verpakkingen van niet bestaande consumptieartikelen. De schilderijen lijken op het overzichtskanaal van de kabeltelevisie.
Het strakke lijnenspel en de haast theosofische opbouw doen sterk denken aan Mondriaan. Maar de Japanse pornoteksten zijn nauwelijks te lezen.
Het jaar 1996 begon met een atelier in Den Bosch: een cel met een tafel/stoel en een bonk klei. In het Europees Keramies Werk Centrum werkte Kaagman 3 maanden.
De klei eenmaal machtig ontstonden Delftsblauwe bakjes en grottenpotten. Ook het stripfiguur Olie Buma , Ethiopiese obelisken, Loch Ness-trays en maskers.
Aan het eind van het jaar vroeg Wolters-Kluwer om 7 schilderijen, die de landen zouden tonen waarin ze actief zijn, gezien door het Delftsblauw. De werelddelen werden
in verschillende patronen geplaatst, met typiese symboliek. In het werk Belgie/Nederland zitten de portretten van de 4 bestuursleden gevat in tegel. Een visser in een
bootje vist een boek, achter hem het Atomium en een molen. Een gigantiese Escher regenboog doorklieft de lucht boven het laaglanderige landsschap.
Een jaar later kreeg Kaagman de opdracht een Heineken-kamer te maken in het Winston Hotel, in een reeks gesponsorde kunstkamers. Deze keer koos hij voor het
merknaam als uitgangspunt en ontwierp Heineken-tegels, groen met zwart. Daarbinnen vulde hij met rood beelden uit de omgeving en pin-ups. BB's en de Methadonbus
met injectienaalden en pilletjes. Achter het bed zijn levensgroot medaillons van de enige prijs die de bierbrouwer ooit heeft gekregen, met daarboven de tekst: Prix
d'Honneur ,1883 .
Een strikt geheim contract voor het maken van een schilderij dat een "celebration of my community" moest zijn, was het begin van een nieuwe vlucht in het werk van
Kaagman. Het schilderij "Delftblue Daybreak" werd een compacte en abstrakte samenvatting van zijn research naar de Nederlandse geschiedenis. De Kaagware staat
symbool voor de Nederlandse gemeenschap en is terug te vinden op tickets, labels, pennen, paraplu's en tapijten en op 7 vliegtuigen, Boeing 777, Boeing 747, Boeing
737, RJ 100 jet, the City Flyer als Delftblue Daybreak.
1998 begon met: "Let's make things better". Philips wilde een grafiek aanbieden aan de 10.000 medewerkers, voor hun inzet, omdat ze 501 miljoen winst hadden
gemaakt op hun hun sector. Een celebration moest het weer worden, maar dan van producten: o.a. de geliefde Billy, broodrooster en föhn. Kaagman zette de schaar in
het Philips logo en de folders. Nieuwe tegels ontstonden met een duidelijke Philips uitstraling. De ouderwetse golfjes lopen in de rand door alsof het een zee is. De
sterretjes schitteren als hoekmotieven en omvatten verwijzingen naar de produkten. Een tegel is een Love-tegel geworden, een voorbeeld van logo piracy, de sterren zijn
vervangen door hartjes. Een Afrikaanse man op een vlot contrasteert met ruimtevaarders die aan boord gaan. Binnen het kader zweven de succesvolle producten rond
naar een concentrisch midden, daar verrijst een wolkenkrabber stad met de Westertoren, het is Amsterdam de stad waar Philips naar gaat verhuizen. Erboven in de lucht
hangt het magiese getal tussen de wolken, meer dan vijfhonderd miljoen. In hetzelfde jaar werkt aan een patronenfilm in galerie Montevideo. Een montage van
mozaïeken, die door inzooming en scrolling tot leven worden gewekt, waarna er een veelvoud aan effecten op wordt losgelaten. Een veejay of chillcave experience. Ook
wordt er nog geschilderd, op papier en doek. Een heruitgave van "Bab Boujeloud" staat op stapel en Marokkaanse patronen zijn actueel in het werk. In 1999 begon de
grote doorbraak. Een verfilming van zijn artistieke excursies en twee grote tentoonstellingen maakte zijn werk geliefd bij een groot deel van de bevolking.Exposities in
Argentinië,Griekenland, New York in het Walhalla van de keramiek Garth Clark Gallery, opdrachten voor boten, treinstations, havenbeelden, schotels, complete uitzetten,
keukens, kamers..Kortom, een hoop dingen wel.Sindsdien is zijn werk onbetaalbaar geworden en valt het niet meer aan te slepen. De langverwachte expositie die Rudi
Fuchs in het Stedelijk zou maken is door huishoudelijke problemen afgezegd. Verzamelaars slaan zich heden ten dage voor hun kop, jarenlang zijn ze artKitchen voorbij
gelopen zonder een blik binnen te gunnen. Nu kunnen ze alleen nog terecht op de Franse veiling.
Hugo Kaagman in de Transvaaltunnel in Amsterdam,
waar hij in 1985 een 120 meter lange graffiti maakte.
"Even schudden met die bus"
Hugo Kaagman (49) is kunstenaar en graffiti-spuiter. In de punktijd behoorde hij tot eerste generatie spuiters die van Amsterdam een befaamde graffitistad
maakte. Deze week verscheen ‘Amsterdam Graffiti. The Battle of Waterloo' - het eerste boek over graffiti in Nederland. De fijnste spuitbus? ‘Montana.
Zilver dekt in één keer.'
Nog opgepakt onlangs, tijdens het spuiten?
‘Nee, dat is zó lang geleden. Even denken. . .negen jaar ofzo? Ik kwam uit een expositie over graffiti-kunst in het Groninger Museum. En dacht: nu ga ik
zelf aan de slag. Om de hoek van het museum werd ik door de politie in mijn kraag gevat. Maar nee, ik spuit al jaren alleen nog legaal. In opdracht. Alleen
als ik net een nieuw sjabloon heb gemaakt, wil ik die nog wel eens uitproberen. Op een muurtje. Niet op iemands voordeur. Ik ben geen activist meer.
Dat was vroeger wel anders?
‘Vroeger vond ik: ‘‘Alles moet onder''. Het was de tijd van de punk, he? De tegenbeweging tegen de gevestigde orde. Met een mentaliteit van do it
yourself, niet afwachten tot er een gelegenheid komt. Ik was afgestudeerd in de sociaal geografie, en werkloos. Uit Engelse punkblaadjes leerden we het
fenomeen graffiti kennen. De spuitbus was een nieuwe uitvinding. Die was alleen nog maar bij de Hema te koop.
Met welke opruiende graffiti als gevolg?
‘Teksten als No Future, Destroy en Drop the Bomb. Want 1984 was het jaar dat de neutronenbom zou vallen. En tags van onze pseudoniemen. Die soms
refereerden naar de Rote Armee Fraktion. Alles om te provoceren. Zelf begon ik vanaf 1979 met sjablonen te werken. Hyperrealistische beelden leverde
dat op. Die spoot ik op gekke plekken. De mooiste? Het Melkmeisje van Vermeer - die zette ik op de gevel van het Rijkmuseum.
Waarom?
‘We waren tegen musea. Daar hing niks van onze gading. Ze gingen ook zo vroeg dicht! Sandberg, de oud-directeur van het Stedelijk Museum, had zo'n
mooie uitspraak:. ‘‘Kunst moet de straat op. Musea moeten overbodig worden''. Daar voelden wij ons ontzettend door aangemoedigd. Wij lieten zien dat
topkunst ook kon bestaan buiten kunstacademies, kunstcommissies en openingstijden van musea om.'
En toen kwam er een nieuwe generatie. . .
‘Midden jaren tachtig kwam er met de hiphop ook een nieuw soort graffiti uit New York overwaaien. De hiphop-generatie was heel fresh. Maar ook
commercieel. Die werden betaald door coffeeshops en winkeliers met rolluiken. Voor de punkgeneratie was dat volstrekt verboden. Je deed niet aan
commercie.'
Pardon? U ging schilderen in een atelier. Exposeren in musea. Graffiti-spuiten in opdracht. U spoot zelfs Delfts Blauwe-sjablonen op de vliegtuigen van
British Airways. Hoezo niet commercieel?
‘Ik heb van graffiti mijn beroep gemaakt. Dat is niet commercieel, dat is ondernemend. Ik accepteer alleen vrije opdrachten. Vroeger probeerde ik het
systeem te veranderen. Tevergeefs. Wat me irriteerde is dat het publiek kunst in musea en galeries met veel meer aandacht bekijkt. Alsof iets dat gratis is
ook minder waard is. Er is al heel veel illegaal werk van mij verdwenen. Als je iets in opdracht maakt, is men er tenminste zuiniger op.
Maar illegaliteit hoort toch bij graffiti?
‘Jawel. Het geeft een soort gang-gevoel: ‘wij van de bende'. En ik vind het ook knap dat sommige graffiti-spuiters onder gespannen situaties tot zulk mooi
werk komen. De jonge generatie is super professioneel. Ik wilde mijn werk perfectioneren, en dat gaat beter als je niet het risico loopt elk moment te
moeten wegrennen. Dat is niet slap. Ik neem graffiti serieus.'
Wat is de grootste kick van spuiten?
‘De snelheid. Even schudden met die spuitbus, en je kunt húp aan de slag. Het geluid: Pssscht. En de geur: die ruikt naar snoepjes.' Maar vooral de
snelheid. Even schudden met die bus, en húp, aan de slag. Het resultaat is direct zichtbaar. Terwijl, als ik iets in het atelier heb geschilderd, moet ik eerst
een expositieruimte regelen, uitnodigingen versturen en drankjes inslaan.'
Tekst: Anne van Driel, de Volkskrant, Kunstbijlage, Deze Week, Donderdag 27 mei 2004, Foto Joost van den Broek.
De Mohikanen van het Delfts blauw
Door Henrico Prins Volkskrant, 6 januari 1990
Als de mensen zien wat hij nu maakt, krijgen ze het woord graffiti niet meer over hun lippen. Terwijl zijn werkwijze eigenlijk niet eens zoveel is veranderd.
Je blijft spuiten, je blijft sjabloneren. Doe je het binnen, op een doek, of buiten, op de muur - daar zit 'm nou precies het verschil. En in het provocerende
karakter van het werk. Al blijven daarbij de grenzen vaag, want wie geeft aan wat kunst mag heten en wat niet? Dan maak je toch gewoon kunst én anti-
kunst, all in one? Je hebt per slot van rekening high en low art, die twee zijn best te combineren. En dan nog: kitsch in een bepaalde vorm is allang
geaccepteerd als kunst. Kaagman reist veel, doet "cultuuronderzoek". Werd in Marokko in de jaren zeventig gegrepen door kunstzinnige patronen.
Islamitische, Afrikaanse motieven en figuren. Ze maakten hem enthousiast, omdat de daar heersende cultuur en de overal terugkerende stijlen één waren.
Hij nam de patronen over in zijn eigen werk, want als je de wereld verkent moet je de mooiste dingen meenemen, steeds weer.
Vorig jaar kwam Kaagman tijdens zijn omzwervingen terecht in een omgeving die velen in Nederland zowel vreemd als vertrouwd zal aandoen.
Enkhuizen. De Zaanse Schans. Volendam. Marken. De Keukenhof. Lachwekkend? Juist niet. Fantastisch, prachtig, neem nou die Keukenhof: het ruikt er
zo lekker, die kleuren op de velden zijn zo mooi. Soms begaf Kaagman zich voor een geeltje via zo'n georganiseerde dagtrip op weg naar Volendam of
Marken. Stapte dan meestal in een bus waarin zich louter buitenlandse toeristen bevonden. De reisleider wist niet wat hij zag. "Een Nederlander? Dat heb
ik nog nooit meegemaakt." Toch fascinerend, die opkomst van het toerisme in deze eeuw. Want hoe gaat dat - je haalt gasten van vliegveld of station,
neemt ze mee naar huis, doet een klompendans en verkoopt ze vervolgens wat. Volendam, daar ga je als Nederlander toch hooguit heen als je
buitenlands bezoek hebt. ,Je wordt er gelijk een porseleinwinkel ingeduwd." Waar je dan Delfts blauwe dingen kunt kopen die vaak zijn ontworpen door
fantasieloze lieden die snel geld willen verdienen. Vandaar de passie voor het Delftsblauw, bereikt via vele omwegen. Blauw, zijn favoriete kleur, ook dat
nog.
"De Delfts blauw-story, ken je die?" Portugezen haalden porselein uit China, zo rond 1600. Ze deden dat met schepen die caraques heetten. De
Nederlanders wilden nog wel eens op ruwe wijze zo'n boot enteren om de lading naar Amsterdam te vervoeren. Daar werd dat porselein op veilingen met
veel succes aan de man gebracht. In augustus van het jaar 1604 werden op die manier meer dan honderdduizend schotels, vazen en borden verkocht.
Aan de rijken, welteverstaan, want de gewone burger kon zich zoiets niet permitteren. Kraak heette het porselein, een Nederlandse verbastering van
caraque. In het Engels: Kraakware. En Kaagman heeft er nu Kaagware van gemaakt, tot 20 januari te zien in de Amsterdamse galerie The Living Room.
Zeker, Delfts blauw komt met regelmaat voor op schilderijen van Grote Meesters uit het verleden.Je kon er niet omheen; langzaam maar zeker
druppelde het porselein door naar andere lagen van de bevolking, tot het zelfs bij de boeren terecht kwam. Borden. Schotels. In de kast of aan de muur,
voor de sier, niet om van te eten. In deze eeuw werd het herontdekt, beschouwd als antiek en als typisch Nederlands. Daarom wilde Kaagman er iets mee
doen. Omdat iedereen er overheen kijkt, het shit vindt, maar omdat het tegelijk een deel van de culturele erfenis is. Mét de tulpen, de kaas, de klompen en
de molens. Die restanten wil hij oppakken, hij probeert er weer iets van te maken. Zijn ogen werden geopend tijdens de herdenking van Johnny Jordaan in
Carré. Hij maakte portretten van Willy Alberti, van Tante Leen, van Louis Davids, Manke Nelis. Het werk leek op grote tegels, met Amsterdamse taferelen
op de achtergrond. In Delfts blauw. Hij exposeerde ze verder niet, maar kwam er wel achter dat het voor het publiek schokkend werkte, dat mensen het
niet zagen zitten. En voor hem was dat weer een schok: hee, toch kunst.
Elk jaar probeert Kaagman een andere vorm te vinden waarin hij zijn kunst kan gieten. Maar van dat Delfts blauw komt-ie niet zo makkelijk af, hij is er
toch al zo'n anderhalf jaar mee bezig. Voor het eerst had hij zich-zelf ergens op geconcentreerd, terwijl hij in vorig werk liever maar gelijk de hele wereld
mixte.In Delfts blauw op zoek naar zichzelf. Omdat het aanvankelijk iets weg had van vertrutting die niet werd aangemoedigd. Nee, hij zal niet altijd Delfts
blauw blijven werken. Maar er zal in de toekomst wel iets van blijven opduiken in z'n werk. "Ik neem het Nederlandse mee in de wereldmix." De mensen
blijken het te begrijpen. De expositie in The Living Room (met negen werken, waarvan er al vijf zijn verkocht) wil hij eigenlijk zien als een soort afronding
van dit deel van z'n oeuvre. Weliswaar begint dat pas nu door te dringen tot de buitenwereld, maar mooi dat hij er al een tijd geïsoleerd aan gewerkt heeft,
in z'n atelier. Dat volhangt met Delfts blauwe doeken met oer-Hollandse motieven. Naast molens en stadsgezichten komen op zijn schilderijen ook andere,
wezensvreemde beelden voor: injectiespuiten, een autobus, een helikopter, een pin-up, de stripfiguur Archie, de man van staal. Een jeugdheld. Kaagman
gelooft erin. En staat daarnaast voor alles open. In de kerstnacht bezocht hij een dienst in de Westerkerk. Dat hoorde er ook bij, dat soort zaken moest hij
ook verkennen. Om vervolgens te beseffen dat ze in de kerk samen liedjes zongen en dat de dominee fungeerde als een soort schoolmeester. Want
mensen blijven kinderen, overal, met behoefte aan -een beetje warmte. Warmte zoals Swiebertje uit de tv-serie die vroeger vond in de keuken van de
burgemeester, bij Saartje. Een Delftsblauwe keuken. Ook schitterend, Kaagman heeft zelf zo'n servies en als hij nog eens voor zichzelf een huis kan
inrichten maakt hij er zeker zo'n Swiebertje-keuken in. Of een kamer, maakt niet uit. En dan ook een Arabische kamer, en nog veel meer , maar in elk
geval geen American kitchen. Jammer, echt jammer dat die Amerikaanse cultuur uiteindelijk gezegevierd heeft. Want het Iaat geen ruimte voor een
alternatief en het betekende ook een overwinning van de onherkenbaarheid. Vroeger had je ornamenten op de gevels van huizen, herkenningspunten. Nu
is dat niet meer het geval. Hema-cultuur waarin de kunstenaar is uitgeschakeld.
Muren in Amsterdam dragen zijn werk, tunnels heeft hij ook voorzien van kunst. Maar ja, eigenlijk deed hij als graffiti-schilder zo niets anders dan het
rechtzetten van planologische miskleunen. Terwijl hij veel liever meteen bij de architect zou zitten, om die fouten bij de wortel aan te pakken. Een tram, die
had hij ook graag eens beschilderd. Maar dat kon nooit. Nu hoeft het niet meer zo nodig. Hij zou nee zeggen, zelfs als er morgen een ambtenaar van het
Gemeentevervoer-bedrijf op zijn stoep zou staan om hem spontaan de buitenkant van zo'n nieuwe sneltram aan te bieden. Een schip doen, of een
vliegtuig - dat is wat anders, dat lijkt hem te gek. Of een hond voorzien van zebra-motief. Of een koe Delfts blauw bewerken. Het is de humor die telt.
Vroeger, in de punktijd, werkte hij mee aan de Coecrandt. Een duister blaadje, vol met theoretische artikelen over hoe moet het nu verder, En hij,
Kaagman, maar strips maken, De ernstige tekst verluchtigen met plaatjes over een beertje, De avonturen van Olie Buma. Een goedkoop ogend krantje,
net zoals de Zebrakrant die hij sinds 1981 op gezette tijden fabriceert. Maar dat kan weer; het yuppie-tijdperk is voorbij, glossy magazines maken weer
plaats voor met nietjes bijeengehouden fotokopieën, Let op zeg, de crisis komt eraan.
Dat hoeft niet erg te zijn, integendeel. Kijk naar Afrika, naar de muziek die daar vandaan komt: ondanks de armoede waarin die mensen leven, klinkt er
een ongelooflijk optimisme in door, En hier: Tante Leen, Johnny Jordaan. Die was echt, dat was een held, tragisch ook. Het gaat om de ziel, om het
gevoel. Willy Alberti met z'n Italiaanse invloeden - schoorsteenveger, ijscoman. Niet voor niets klonk die Nederlandse muziek bij de opening van
Kaagmans expositie. Waar de gasten blokjes kaas kregen met een vlaggetje erop. Je kunt erom lachen, Kaagman neemt het serieus, als cultureel erfgoed
dat bewaard moet blijven. Marken, prachtig dorp. Daar lopen mensen in klederdracht rond, niet zoals in Volendam voor het toerisme, maar gewoon, omdat
het zo hoort. Heus, een paar kilometer buiten Amsterdam. Kaagman houdt ervan, wil ervoor opkomen. "Net een zeldzame stam, waar nog maar een paar
mensen van in leven zijn. De laatsten der Mohikanen."
Graffiti-kunstenaar Hugo Kaagman
Nieuwe Revu 19 januari 1994
"Ik kwam erachter
dat, als ik een paar honderd piek
voor een muur vroeg, die na een
half jaar weer overgeschilderd
werd. Als ik vijfduizend vroeg,
waren ze er zuinig op"
Punks die carriere maakten
Door Hennie Maatjes
Dit is het carrièreverhaal van een punker, een halve punker en een modepunker.
Drie jongens die hun gang gingen in het Amsterdam van eind jaren zeventig. De tijd van graffiti, punk en krakers. Eén van de drie spoot zijn graffiti met
spuitmallen op eigen en andermans muren en noemde dat kunst. De andere twee zaten op de Rietveld-academie, maar hielden zich vooral bezig met het
maken van nieuwe muziek en piraten-TV. Alledrie voelden zij zich avant-garde. Maar de gewone burgers noemden hun creatieve uitingen: geklieder op
andermans bezit, overlast, teringherrie en beelden waar je geen touw naan vast kunt knopen. En ze vroegen zich af: wat wil dat soort jongens nou? Hugo
Kaagman, Peter Klashorst en Rob Scholte wisten het wel. Kunstenaar wilden zij worden.
HUGO KAAGMAN
Alsof de tijd heeft stilgestaan, zo woont Hugo Kaagman (38) nog steeds in het kraakpand aan de Amsterdamse Sarphatistraat waar hij indertijd, omstreeks
1977, onder het pseudoniem Amarillo zijn eerste graffiti-sjablones sneed en gebruikte, zijn punkblad de Koecrandt maakte en waar zich jarenlang zijn
punkgalerie Anus bevond, De graffiti uit die begintijd siert nog steeds de hal, Maar is ook wat veranderd. De Koecrandt deed hij aan een ander over. De
galerie naam veranderde van Anus via Ozon en Zebra in niets. Zijn langjarige partner punkdichteres en -schrijfster Diana Ozon, zich toen nog Gretchen
noemend haar eigen weg gegaan. En Hugo blijft zich bezighouden met zijn kunst. Begin 1980 prees hij de spuitmallen-graffiti aan als de kunst voor de
tachtiger jaren. 'Niets staat meer in de weg om van Amsterdam één groot schilderij te maken Nu, dertien jaar nadien, is zijn spuitmallen-grafflti als kunst
door musea aangekocht, wordt getoond in internationale galeries en reist rond door Amerika, een doek van hem doet 4000 gulden.
Wat als art swindle begon, is gerespecteerde kunst geworden.. Het begon zo braaf. Hugo, uit Haarlem, ging in 1972 in Amsterdam sociale geografie
studeren. Na vier jaar studie ging hij naar Marokko. Toen hij terugkwam, was er zoiets als punk vanuit Engeland over komen waaien. Hugo: "lk kwam terug
en heb met een aantal mensen deze woning gekraakt. Punk was nog geen echte cultuur. Er waren hier misschien dertig mensen die zich punk voelden.
Maar we voelden het als een echte beweging en dat werd het
later gelukkig ook. Door onzc eigen gestencilde blaadjes te maken en vorm te geven en teksten op muren te z etten, begon punk voor ons te leven.
"We hadden in die graffiti-tijd het idee van: de wereld vergaat in 1984, dus klad maar zoveel mogelijk je naam op straat, want dan blijft het als een Pompeji
over en weten ze in de toekomst nog wie daar rondgelopen hebben.
"We hadden in '78 hier in de kelder die punkclub Dirty Dutch Trix maar dat liep stuk op geluidsoverlast, ruzie met de buren en onderlinge vechtpartijen. Het
jaar daarop, op koninginnedag, openden we Gallerie Anus en dat trok steeds meer punkers.
"Dr. Rat kwam erbij. Meteen toen wij ons krantje begonnen, bij nummer zes kwam hij meedoen. In graffiti ging hij nog veel verder dan wij. Hij spoot dwars
over muren en plafonds heen. Alles helemaalonder en iedereen flippen. Maar dat was wel avantgarde eigenlijlk Want waarom kleine letters als het groot
ook kan? Rat kon doen of hij hecl de F-side was, terwijl hij in feite een bekakte intellcctueel was van goede komaf. Hij heeftt in die jaren iedereen
behoorlijk wat schrik aangejaagd. Maar hij begon in zijn eigen macabere dingen te geloven en ging aan de spuit. Rat ging all the way. Het is uiteindelijk zijn
dood geworden
"Fr was geen werk en geen toekomst in 1977. In de muziek zag je de trend dat bands steeds grotere installaties kregen en de kunst was ook heel elitair
en op een hoog level. Punk had daar een antwoord op. Punk dacht: we kunnen alles zelf met kleinere middelen. Waarom een uitgever zoeken? Je pakt
een kopieermachine en stencilt je teksten zelf. Waarom een platenmaatschappij? Je zet het zelf op een tape en kopieert het, dan heb je het ook. Waarom
advertenties zetten in kranten? Je pakt een spuitbus en gaat de straat op. De poverty-stijl was ook in. Dat was heel handig voor die werkelozen, die
konden gewoon in hun oude kloffie lopen en vonden zelf de mode uit.
En die veiligheidsspelden, dat vond ik te gek symbolisch. Je kon er je kleding mee repareren en het was nog trendy ook. Ik had ook schoenen met de
zolen helemaal met plakband en veiligheidsspelden. Nee, het kwam me goed uit.
"Toen met die galerie dacht ik iets te gaan doen als Malcolm McLaren, de godfather van de punk die de Sex Pistols bracht. Dus bandjes managen,
mensen stimulern zelf iets te docn. Schrijven, mode. Ieldereen die met iets kwam, kon het hier in de verkoop leggen. Mijn eigen kunst werd ook enorm
gestimuleerd. Ik was al bezig met sjablonen. Op de buitenmuur en af en toe door de stad. Nu begon ik te spuiten op jasjes, T-shirts, posters en veel kwam
in de Koeckrandt terecht.
"Je kon zien welke routes de punks liepen. Van Paradiso naar hier en terug, al die routes waren helemaal vol met graffiti. En later ook van hier naar het
Amok, dat later overging in Aorta in het NRC-gebouw.
Gallerie Anus dat waren allemaal autodidacten, mensen die zichzclf dus muzielk en kunst aanleerden. Amok en Aorta, dat was allemaal Rietveld-
academie. Ploeg, Klashorst, Manrje, Scholte. Je had ook het verschil tussen punk en new wave. Punk is heavy, agressief en zeer anti. New wave meer
gepolijst, met een haarcoupe met vet, meer de commerciële kant van punk. De
Rietvelders, dat was eigenlijk new wave. Die zagen: hé, dat is een nieuwe stroming. En die gingen daar beschaafd mee in de weer.
"Kunst in dic tijd was minimal art, sober, net, strak. Het swingde voor geen meter. Schilderkunst was eigenlijk táboe. En toen kwam, het eerst in Italië, het
felle, wilde schilderen op. De punk-uiting die je nodig had. Dr. Rat begon met portretschilderen.
"Toen het NRC-Handelsbladgebouw werd gekraakt, begonncn ze daar een punkclub in, op de hoek: No Namc. Het lag allemaal een beetje in elkaars
verlengde. Anus, No Name, Aorta. Ze kwamen hier elkaars produkten en blaadjes halen en dáár was feest en een expositie.
"Ik was autodidact. Ik lheb dic blaadjes ontwikkeld, collages ook, groot op karton op de muur. En buiten met mijn sjablonen op muren. De sjablonen-
collages die ik eerst voor dc Koecrandt maakte, verschenen later op straat. Niet losse dingetjes, maar gewoon een hele muur met daar een verhaal in. Dat
heb ik heel erg ontwikkeld. In 1983 kreeg ik een opdracht om een schutting tc doen op het Waterlooplcin bij de Stopera. Die kreeg ik door toedoen van
oude Provo's die ook wel zagen dat ze de fakkel hadden doorgegeven. Die provo's .feedbackten ons ook. Vroegcn wij: 'Heb je een vergunning nodig voor
een winkel?' Dan zeiden zij: 'Gewoon doen, je bent toch anarchist.' Die schutting was honderd meter lang. Ik kreeg alleen mijn materiaalkosten vergoed.
Later heb ik een deel van die schutting verkocht. Aan het Historisch Museum, aan disco Escape. Voor twaalfhonderd gulden per schot. Dat tikte wel aan.
Het Historisch Museum leverde twaalfduizend gulden op. Maar door die schutting -ik liep vaak met een witkwast wat bij te witten en weer wat dingetjes
erbij te zetten- dacht ik opeens: ik lijk godverdomme wel een echte kunstenaar, met zo'n kwast. Daarvoor was het spuitbus en viltstift, wat gewoon niet
erkend was. Maar door die kwast dacht ik: ik ben eigenlijk toch wel echt kunstenaar. Aan die idee, dat ik mezelf serieus nam, begon ik te wennen.
"Inmiddels was er een galerie ontstaan achter het Tropenmuseum, op een kamer driehoog-achter: The Living Room. Scholte zat daar al in '81 en er
kwamen steeds meer bekenden en vrienden op af. Maar dat was al min of meer het officiële circuit en daar bemoeide ik me in die tijd nog niet mee. Wij
waren van de straat, punk, revolutie maken. Die anderen gingen meteen op een ander level, begonnen meteen handel te drijven. The Living Room werd
groot en verdiende veel en kreeg veel aandacht. Scholte is daar heel :
mee geworden. Ik bleef nog jarenlang denk (werk gewoon op mezelf, ze komen ze me maar ontdekken. Maar zo werkt het niet. Dat vertelde Scholte me.
En dus heb ik me op een gegeven moment, in '87, toch bij The Living Room aangemeld.
"Het heeft lang geduurd voor ik in het officiele circuit meedraaide omdat ik me tegen de Rietveld heb afgezet. Omdat het te direct om
poen ging, voor die mensen. In 1980 vond ik poen nog vies. Later veranderde dat. Ik kwam er achter dat, als ik een paar honderd piek voor een muur
vroeg, die na een half jaar weer overgeschilderd werd. Als ik vijfduizend gulden vroeg, waren ze er zuinlig op.
Vanaf 1985 kan Hugo Kaagman van zijn kunst leven. Vanaf toen kwamen de opdrachten los. De Transvaaltunnel zo'n tachtig meter- en -vorig jaar-zestig
meter wand in 'Terminal West op Schiphol. Zijn ster is rijzende. Hugo haalt zijn schouders op. "In de jaren tachtig kon het geld niet op. Maar nu zitten we
weer in een crisis. De zeepbel van de jaren '80 is voorbij. Het is weer net als in de begintijd van punk: iedereen wordt weer eigen baas. Ik ben dat van
vroeger gewend. Maar ze weten me nu tenminste wel te vinden."
Hugo Kaagman (1955) is kunstenaar. Hij is de pionier van street art in
Nederland. Al sinds de jaren zeventig werkt hij als graffitikunstenaar met
sjablonen, wat hem de bijnaam Stencil King heeft opgeleverd. Inmiddels heeft
hij een enorm oeuvre ontwikkeld, variërend van schilderijen, keramiek en
kleding tot muren, tunnels, torens, bussen, boten, treinen en vliegtuigen. Hij
werkt nog altijd met sjablonen en met zijn collagestijl en het gebruik van
decoratieve patronen weet hij continu nieuwe verbanden te leggen en nieuwe
zienswijzen te ontwikkelen.
Zijn werk is een mengeling van het westerse, het niet-westerse, het burgerlijke,
het ambachtelijke en het moderne, avant-gardistische; spottend en kritisch en
tegelijk met respect voor het artistieke aspect van het ambachtelijke werk. Van
zebrastrepen tot Delfts blauw, zijn uitgangspunt is om traditie te moderniseren
voor de toekomst.
Hugo Kaagman werd op 3 januari 1955 geboren in Haarlem. Al op jeugdige leeftijd begon hij met
het maken van pentekeningen van verschijnselen en patronen die hij in de natuur zag. In deze
vroege collageachtige tekeningen is Kaagman’s latere sjablonenstijl zichtbaar. Toen iemand een
geliefde tekening van hem wilde kopen, maakte hij daar een kopie van en verkocht het origineel.
Hiermee vestigde hij de aandacht op een nieuwe benadering die later kenmerkend zou zijn voor
de conceptuele kunst. Na de middelbare school, in 1972, verhuisde Kaagman naar de hoofdstad
om er tot 1976 sociale geografi e te studeren. Na zijn studie maakte hij een reis naar Marokko
waar hij zijn 120-pagina’s tellende boek Bab Boujeloud schreef. In navolging van Fluxus
bestempelde hij het gebeuren rond de stadspoort Bab Boujeloud als een ‘ready made
happening’. Na terugkeer in Amsterdam vond hij al snel aansluiting bij de opkomende
punkbeweging. Vooral de fi losofi e van het zelf doen, de ‘Do It Yourself’ gedachte en de
collagestijl spraken hem aan. In 1977 kraakte hij de Sarphatistraat 62 te Amsterdam. Het werd de
woon en/of werkplaats van verschillende kunstenaars en studenten waar vele initiatieven werden
ontplooid. In 1978, ontstond punkclub DDT 666. Na één jaar moest de punkclub plaats maken
voor de succesvolle galerie ANUS. Er was een ruime keuze uit producten, die vaak in eigen
beheer werden uitgebracht. De galerie werd een trefpunt voor punks en andere belangstellenden.
In 1980 veranderde de naam van de galerie in Ozon. Daar werden kant-en-klare kunstproducten
verkocht, waaronder ‘fotokopie art’. Kaagman meende dat de kunst voor iedereen toegankelijk
moest zijn en eenvoudig reproduceerbaar. In zijn vrije werk reageerde Kaagman, gevoelig voor
maatschappelijke en culturele stromingen, op de heersende kunststromingen als Nieuwe Wilden
en Neo-Geo door zowel abstract als fi guratief te schilderen en te spuiten. Het wilde werk van
Hugo Kaagman kwam tot uitdrukking in de illegale openbare schilderingen in de stad
Amsterdam. In de loop der jaren veranderde galerie Ozon de naam in Zebra en tegelijkertijd
veranderden ook de kleuren van Kaagman’s werken. In zijn atelier begon Kaagman met airbrush
op papier en doek te werken, waarbij hij steeds verder experimenteerde met het gebruik van
sjablonen. Zo ontstonden Kaagman’s karakteristieke combinaties van verschillende
sjabloontechnieken en handgespoten elementen die geleidelijk steeds verfi jnder werden. Vanaf
1986 maakt Kaagman voornamelijk werken op canvas en papier. In deze werken was het turkoois
lange tijd zijn favoriete kleur en was de voorstelling vrijwel abstract. Tijdens reizen door Afrika
raakte Kaagman geïnspireerd door de abstracte geometrische patronen op moskeeën In 1987
beschilderde hij de ingang van het Tropenmuseum in Amsterdam geheel in Marokkaanse stijl.
In 1989 besloot Kaagman zich te concentreren op de erfenis van zijn eigen land. Het
uitgangspunt was de geschiedenis van het Delftse porselein, in zijn woorden een stuk ‘Dutch
tribal art’. Hugo Kaagman werd geïnspireerd door het verhaal van een gekaapt Portugees schip
rond 1600. De lading van het schip bestond uit Chinees porselein genaamd Caraque-ware. Op de
veiling in Amsterdam werd dit porselein Kraak-ware genoemd. De blauw-witte werken van Hugo
Kaagman kregen zo de titel Kaag-ware. Op zijn schilderijen verschenen stereotype beelden uit de
Nederlandse cultuur in verfrissende combinaties. Windmolens, klederdrachten, gevels en tulpen
afgebeeld naast de portretten van Willy Alberti, Tante Leen en verschillende stripfi guren. De
speurtocht naar de Nederlandse identiteit bestond uit het idee om dicht bij huis een nieuwe
levensvisie te ontdekken. De hoekmotieven in zijn Delftsblauwe werken waren ontleend aan
zeventiende-eeuwse Oudhollandse tegels, terwijl voor de invulling een lans werd gebroken voor
verguisde Hollandse elementen. Hoewel Kaagman’s werk aanvankelijk niet van enige ironie
gespeend was, romantiseerde hij de Oudhollandse cultuur steeds meer op integere wijze.
Bestudering van de geschiedenis van het Delftsblauw en de Verenigde Oost-Indische Compagnie
leidde tot steeds meer invloeden uit China en Japan. Zo deed in zijn werk de schotel zijn intrede,
van vierkant naar rond, terwijl de kleur beperkt bleef tot diep donkerblauw. Kaag-ware staat
symbool voor de Nederlandse gemeenschap en is terug te vinden op tickets, labels, pennen,
paraplu’s en tapijten en op 7 vliegtuigen van British Airways. Tussen de grote projecten en zijn
autonome werk door zocht Kaagman naar een opvolger van het Delftsblauw. Deze opvolger werd
het Franse rood en tegels met leliemotieven. Kaagman beschouwde het Franse St.Tropez als
tegenhanger van het Nederlandse Volendam; de Hollandse nuchterheid en het ‘joie de vivre’ van
het zonnige zuiden. Met zijn stijl en techniek daagt Kaagman de schilderkunstige traditie steeds
weer uit, de grenzen worden afgetast en steeds weer verlegd. In het werk van Kaagman zijn heel
wat andere culturen de revue gepasseerd. Hij heeft zich daarbij door grote voorgangers en
kunststromingen laten inspireren. Daarnaast spelen strip- en boekhelden een rol in zijn
voorstellingen en laten eigentijdse gebeurtenissen hun sporen achter. Opmerkelijk is
Kaagman’s grote fantasie die zich in allerlei creatieve en steeds weer nieuwe combinaties uit. De
laatste jaren heeft Kaagman meegewerkt aan tentoonstellingen in toonaangevende musea in
binnen- en buitenland. Daarnaast werden verschillende opdrachten voor kunst in de openbare
ruimte gerealiseerd. Kaagman gebruikt nog steeds de sjabloontechniek waar hij om bekend staat
maar heeft de kleuren van het Delfts blauw ingeruild voor een meer gevarieerd palet. Zijn
nieuwe werk is kleurrijker, waarin de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen nog steeds
een grote rol spelen. Op dit moment wordt nieuw werk tentoongesteld in zijn atelier op station
RAI in Amsterdam, waar het publiek de kunstenaar direct aan het werk kan zien. Er is een sterke
interactie tussen het werk van Kaagman en het publiek. Hiermee wordt Kaagman’s filosofie
waarin kunst voor iedereen toegankelijk moet zijn op een ultieme manier voortgezet.Anton
KosLand of water, jaargang 1 (mei 2007) Uitgave Zuiderzeemuseum